Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Al ging ik ook in een dal der [7]schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt [8]met mij; Uw stok en Uw [9]staf, die vertroosten mij. 7. Dat is, op schrikkelijk duistere en gevaarlijke wegen, hetwelk David in zijn ballingschap ongetwijfeld dikwijls zal gebeurd zijn. Wat deze manier van spreken verder betekent, is te zien Job 3:5, en Job 10:21,22, en Job 24:17; hfdst.44 vs.20, en hfdst.107 vs.10,14: Jer.2:6 enz. 8. Zie Gen.21:22, en Gen.31:3. 9. Te weten, herderstaf, die tegenlijk voor een steunsel dient; alzo blijft de profeet in de gelijkenis van den herder. Zie Lev.27:32; Ezech.20:37; Micha 7:14; Zach.11:7, enz.